Wat al een poosje in de pen zat, is
deze week dan eindelijk gebeurd. De Tweede Kamer heeft het raadgevend
referendum weggestemd. Beter gezegd; het referendum is ten grave gedragen
gelijk tijdig met de illusie van een beetje meer democratie. En wie was de
slippendrager? Kajsa Ollongren, de minister van binnenlands zaken van D’66. Ja,
inderdaad, D’66, de partij van het referendum bij uitstek. Kun je nog verder
zinken?, is dan de volgende vraag. Waarschijnlijk niet. Een ding is zeker; de
oprichter van D’66, Hans van Mierlo, heeft in de laatste dagen liggen tollen in
zijn graf. Dat kan gewoon niet anders.
Wie zich de tijd van de oprichting van
D’66 kan herinneren in, hoe kan het ook anders, 1966, weet nog wat een
spektakel deze partij toen ontketende. Voor het eerst sinds lange tijd zou
Nederland een nieuwe partij krijgen. Het zou ook niet zo maar een partij als
vele anderen worden, D’66 zou de Nederlandse politiek voorgoed op zijn kop
zetten. Een frisse wind, met een frisse leider, Hans van Mierlo, die vooral bij
de vrouwelijke kiezers goed scoorde. De uitspraken van Van Mierlo logen er niet
om. Nederland moest open gebroken worden. Het was tijd voor meer democratie,
echte democratie, heel anders dan we van de oude vastgeroeste partijen gewend
waren. En het centrale punt van dit alles moest het referendum zijn. Dan pas
zouden de burgers echt mee kunnen praten, en nog belangrijker; meebeslissen.
Waarschijnlijk kan niemand zich nu
meer voorstellen wat er toen allemaal gebeurde. Vandaag ziet bijna iedere week een nieuwe partij het
levenslicht, maar in de jaren 60 van de vorige eeuw was dat het verhaal van het
jaar. Natuurlijk hadden Van Mierlo en zijn club de tijd mee. De jaren 60 waren
een tijd van doorbraak en het wegwerken van taboes. Het was de tijd van onrust
in Frankrijk en elders, de Provos waren actief in Amsterdam en de seksuele
revolutie stond op uitbarsten. Binnen alle ontwikkelingen in die tijd paste
D’66 precies. De partij beloofde een frisse wind, en Nederland zou nooit meer hetzelfde
zijn. Het was dus duidelijk dat de club een echte doorbraak verwachtte. Deze
droom kwam maar deels uit. Zeker, D’66 kreeg steun, vooral van jongeren en
kiezers die het oude zuilensysteem meer dan zat waren. En, daar was de
partijleiding blij mee. Maar voor een echte doorbraak was het te weinig, en dat
had eigenlijk ook geen verrassing moeten zijn. In de Nederlandse politiek
breekt eigenlijk geen enkele partij echt door. Ook nu nog niet. Het loopt
altijd uit op coalitievorming.
D’66 was dus gearriveerd en zat in de
Kamer maar daarmee was de frisse wind voorlopig uitgeblazen. Begin jaren 70
mocht de partij een bijwagen zijn in het beroemde Kabinet Den Uyl. Maar door de
inbreng van de andere deelnemers was de club van Van Mierlo maar deels zichtbaar.
Veel verder is men ook nooit gekomen. Overigens was D’66 niet het enige
experiment om een doorbraak te forceren. In 1970 ontstond ook nog DS’70, een
lang vergeten partij die werd geleid Willem Drees junior. Ook deze partij
beleefde een klein doorbraakje en won 8 zetels. De afsplitsing van de PvdA
stond verder vooral bekend om de verkiezingsposters en stickers die de vorm
hadden van een wybertje. Dat was eerder nooit vertoond. Veel heeft het niet
geholpen, en de partij is al heel lang begraven onder een dikke laag Haags
stof.
Maar terug naar D’66. Na de spraakmakende
start en de vele publiciteit rond de persoon van Van Mierlo bleef men stug
doorzetten om toch maar weer in het centrum van de macht te komen. Makkelijk
was het allemaal niet, maar men bleef wel vasthouden aan de plannen voor meer
democratie, inclusief natuurlijk het beroemde referendum. Maar de heersende
klasse was al nooit een voorstander van dit middel, en daar is ook nooit
verandering in gekomen. Zowel met het referendum over de Europese grondwet, als
ook het associatieverdrag met de Oekraïne leden de verschillende regeringen
gevoelige nederlagen, omdat het volk heel goed wist wat er op het spel stond.
Zoals je zou verwachten werden de uitslagen nooit uitgevoerd, en de plannen
gewoon doorgezet. Toch was men hier niet tevreden mee. Natuurlijk kon men het
resultaat van iedere volksraadpleging naast zich neerleggen. Maar dat zag er
toch iedere keer weer ondemocratisch uit en het voelde ook als een vernedering.
Helemaal afschaffen was dus veel beter. Dan was men van het hele geneuzel af.
Veel zou het toch niet uitmaken, want
de referenda die gehouden zijn veranderden niets. Rutte III kreeg dan ook de
taak om de wet voorgoed de nek om te draaien. En Nederland zou Nederland niet
zijn, als men daarbij niet op het idee was gekomen om het vuile werk te laten
doen door de partij die eigenlijk ook gerust referendum partij had kunnen
heten. Tijdens de debatten liet D’66 nog wel kleintjes weten dat de afschaffing
niet hun idee was geweest. Maar ja, D’66 is intussen niets meer dan een gewone
bestuurderspartij, en bevel was natuurlijk ook nog een keer bevel. Dus mocht
Ollongren de kooltjes uit het vuur halen. Met de hete adem van Rutte in de nek
voerde ze haar taak met veel wippen en duiken uit. Als bestuurderspartij ga je
over lijken, zelfs als het om het lijk van je oprichter gaat.
Zeker, de Eerste Kamer moet het
allemaal nog goed keuren, en er zal nog wel wat gepuft en gesteurd worden. Maar
eigenlijk is de kogel gewoon door de kerk. Er mag zelfs geen referendum over de
beslissing komen, en een alternatief is er ook niet in de aanbieding. Dus is
het vijgenblad dat zich democratie noemt weer een stukje kleiner geworden. We
mogen het blijven doen met de onzin die men verkiezingen placht te noemen.
Natuurlijk wisten we al heel lang dat we hier niets te zeggen hebben. Het enige
goede aan de afschaffing van het referendum is, dat de Haagse elite toch weer
eens gedwongen was om te laten zien wat een geweldige “democraten” er toch op
het Binnenhof zetelen. En Van Mierlo….als hij zijn oude partij nu nog in actie
zou zien, zou hij waarschijnlijk doen wat hij meestal in dit soort gevallen
deed; de kroeg in duiken.