donderdag 25 januari 2018

FEBRUARI IN AMSTERDAM

Het is altijd een bijzondere tijd; februari in Amsterdam. Het is immers de maand van de Februaristaking van 1941. Maar niet alleen van de staking. Het is ook de maand van de vechtpartijen met de WA. Van de knokploegen in de Jodenhoek die hun buurt verdedigden tegen de aanstormende fascisten. Het was de maand van omgegooide marktkramen op de Nieuwmarkt en het Amstelveld, en fietsen door de ruiten van cafés en restaurants die weigerden de gehate bordjes op te hangen waarmee Joden buiten de deur werden gehouden. En natuurlijk was het ook de maand van de gruwelijk razzia’s die uiteindelijk de Februaristaking tot gevolg hadden. En nu; tientallen jaren later is het nog steeds de maand van de herdenking op het Jonas Daniel Meijerplein.

Een herdenking die na de oorlog ook tot een traditie werd. Een traditie waar vele duizenden aan mee deden en trouw bleven aan de principes die de stakers hadden getoond. Die herdenking is er nog steeds, ieder jaar op 25 februari. We weten natuurlijk al lang dat de politieke lading, die de herdenking altijd had, voor het grootste deel is verdwenen. Jarenlang zijn revisionisten en zogenaamde historici bezig geweest om de ware inhoud van de staking weg te poetsen, op te bergen, en uit te vegen. Het is ze voor grote delen gelukt. De CPN, de partij die de staking organiseerde, wordt nauwelijks meer genoemd. Er wordt beweerd dat het een spontane actie was, die zo maar ontstond. Compleet ontkennen kunnen ze de rol van de CPN (nog) niet, maar ze komen wel steeds dichter bij hun doel. Helemaal willen ze de staking niet loslaten omdat het de enige actie tegen de Jodenvervolging was die Nederland rijk is. Dus moet de staking de collaboratie camoufleren die de deportaties later in de oorlog zo makkelijk maakte voor de Duitsers. Daarom, en alleen daarom, doet men zo’n moeite om zich de staking en haar tradities toe te eigenen.

De herdenking heeft dus praktisch geen politieke lading meer. Een lading die de stakers wel hadden en die velen het leven heeft gekost. Hetzelfde geldt trouwens voor veel andere herdenkingen die met de oorlog te maken hebben. Als we nu naar de Februaristakingherdenking gaan, of het op een andere manier volgen, missen we die lading. Maar dat is niet alles. Er mist ook nog iets anders. Het is niet zichtbaar, maar wel voelbaar. Er is een leegte, iets wat al jaren niet meer opgevuld wordt. Uiteindelijk kom je er achter dat het de ooggetuigen zijn die we missen. De mensen die het zelf hebben meegemaakt, en konden vertellen hoe het was geweest. Als je zo’n 20 tot 30 jaar geleden naar de herdenking ging hoorde je die verhalen. Je hoefde er niet om te vragen, ze kwamen gewoon, overal om je heen. Sommigen waren heel trots dat ze hadden meegedaan, en ze verdedigden de denkbeelden en de staking met een vurig betoog. Anderen zeiden dat ze er spijt van hadden omdat het de vervolging niet had tegengehouden, maar wel veel levens had gekost. Weer anderen kwamen gewoon om hun gevallen kameraden te eren, of de buurman die zelf niet meer kon komen. Zo veel verhalen, zo veel belevenissen.

Dat kwam je ook bij andere herdenkingen tegen, en ook daar is intussen een groot gat gevallen. Maar de herinneringen zijn er nog wel. Bij een herdenking in Amersfoort zei een man dat hij nooit het Verzetsherdenkingskruis had aangevraagd, terwijl hij er wel recht op had. “Ik vraag niets aan. Ze moeten hem geven, anders houden ze het maar. Als ik er om moet bedelen heeft het voor mij geen waarde meer”. En dan was er die vrouw bij een Joodse Shoa herdenking in de Hollandsche Schouwburg. Ze zei tegen haar man dat ze niet op zou staan als het Wilhelmus werd gespeeld. Haar man zei dat het fatsoenlijker was om het wel te doen, ook al zou ze niet mee zingen. Maar de vrouw bleef standvastig: “Waarom zou ik opstaan voor dat lied van die oranjes? Die lui waren niet eens hier toen het allemaal gebeurde. Ze hebben ons gewoon in de steek gelaten.” Het Wilhelmus werd ingezet, en de vrouw bleef stijf zitten. Ze keek trots om zich heen met een laaiend vuur in haar ogen. Dat zijn de momenten die we nu missen.

Terug naar februari en het oude plein met de Dokwerker. Toen de ooggetuigen minder werden, of niet meer konden, kwamen er andere verhalen. Over de enorme opkomsten in voorbije jaren. Dat je vaak uren moest wachten om langs het beeld te kunnen lopen, meestal in de vrieskou. “Maar we blijven staan, want onze jongens bleven ook staan toen ze tegenover de moffen stonden.” Dat er ooit twee herdenkingen waren, een van de CPN en een van de gemeente. De spanning was dan te snijden. Intussen horen we ook die verhalen niet meer, want de opkomst is veel lager dan vroeger, en de meeste mensen die deze tijden, kort na de oorlog, hebben meegemaakt zijn er meestal ook niet meer. Als we nu naar de herdenking kijken zien we dat alles wat los en vast zit er bij wordt gehaald, maar dat gelijktijdig de band met de stakers en de vervolgden nauwelijks nog zichtbaar is. Het is nog steeds een waardige herdenking, maar het bijzondere, precies dat wat je altijd raakte, is er niet meer. We horen sprekers met lege woorden, NIOD figuren die toch net op tijd nog weer een foto hebben ontdekt, en journalisten die even een middagje Februaristaking “doen” zonder echt gevoel voor het onderwerp, en met gebrekkig historisch besef. Eigenlijk heeft dit alles weinig meer van doen met de mensen die toen staakten. Waar zij voor stonden, en waarom ze het deden komt niet of nauwelijks meer aan bod. Zo als gezegd, de revisionisten hebben hun werk goed gedaan, hoewel het verstrijken van de tijd natuurlijk ook een rol heeft gespeeld.

Toch is niet alles verloren. Als je tegen het einde van de dag, als de schemering zijn intrede doet, door de straten van de oude Jodenbuurt loopt, of als je in de buurt van de tramremises komt waar de stakers weigerden uit te rijden, of even stil blijft staan op de Noordermarkt, dan gaan de schimmen leven. Dan besluipt je een vreemd gevoel dat er toch een soort aanwezigheid is. De geest van de mannen en vrouwen die hier ooit hun strijd voerden, of door de bezetter werden weggerukt, is er nog steeds. Het is een gevoel van koude rillingen, maar gelijktijdig ook vertrouwen. Vertrouwen dat de geest van toen niet verloren is gegaan, en de principes die er bij hoorden ook niet. Dat er nog steeds inspiratie vanuit kan gaan, en dat we er nog steeds van kunnen leren. Op zulke momenten is de band met de mensen van toen sterker dan bij welke herdenking dan ook. In die straten, en op die plekken is gewoon te veel gebeurd. Daarom zullen de onzichtbare getuigen ook altijd op die plekken blijven. Niet alleen in februari, maar elke dag, en alle jaren weer.

Als we spreken over de geest van de Februaristaking dan hebben we het over deze mensen, de mensen van toen, niet over de nietszeggende figuren die nu de herdenking, en ook vele andere herdenkingen, in handen hebben. Met hun nietsontziende haast om alles te moderniseren en aan te passen aan deze tijd, hebben ze de mensen waar het eigenlijk om gaat buitengesloten. Dat zal in de komende jaren alleen maar meer en erger worden. Gelukkig dus dat er nog plekken zijn waar we even stil kunnen staan bij de mensen die toen staakten. En ook bij de mensen die niet heel lang daarna met duizenden werden weggevoerd. De man die met sinasappelen liep, de vrouw achter de kraam in de Vissteeg, en de oud ijzerhandelaar op het Waterlooplein. Het Joodse proletariaat van Amsterdam. Om dit alles moet het gaan, en nergens anders om.


Februari in Amsterdam is al weer vlak bij, en het zal toch weer een bijzondere tijd zijn. Alleen op een andere manier dan veel mensen tegenwoordig denken. “Amsterdam huilt”, zong Zwarte Riek ooit. Een lied om nooit te vergeten, omdat het in zijn eenvoud precies tot de kern van de tragedie doordrong. Amsterdam huilt nog steeds, alleen is het door het lawaai van de moderne tijd wat moeilijker te horen. Dan moet je tegen het einde van de dag naar de Rustenburgerstraat, de Nieuwmarkt of de Lekstraat. Daar klinkt het of het allemaal gisteren was. Op die plekken stil staan, en even luisteren, dat is pas het echte herdenken. En daar kan gelukkig niemand aan komen.

donderdag 18 januari 2018

DE STRIJD OM DE STRAAT

Het komt steeds vaker voor dat demonstranten worden geconfronteerd met geweld, soms van politieke tegenstanders, en steeds vaker ook van de politie. Dit is natuurlijk geen nieuw probleem. Politiek en geweld zijn meestal maar moeilijk te scheiden. Zeker als het gaat om bewegingen die zich tegen het heersende systeem verzetten. Laten we dus aan de hand van voorbeelden uit het verleden eens kijken hoe je met dit fenomeen kunt omgaan.

Er zijn veel voorbeelden te vinden in de lange geschiedenis van de arbeidersbeweging, maar we halen er een paar uit, waarbij we moeten aantekenen, dat in andere landen het veel meer voor de hand lag dat politieke partijen en organisaties eigen strijdgroepen of weerkorpsen hadden dan in Nederland. Voor het eerste voorbeeld gaan we naar Dublin in 1913. In dat jaar gingen de arbeiders in de huidige hoofdstad van Ierland in staking om erkenning af te dwingen voor hun vakbond, de Transport and General Workers Union. Deze bond werd geleid door de bekende arbeidersleider Jim Larkin, die zijn sporen had verdiend tijdens grote arbeidsconflicten in Liverpool en Belfast. De bond van Larkin was veel militanter dan de eerder bestaande bonden, en dat leidde tot een grote instroom van nieuwe leden.

De werkgevers in de stad zagen dit met steeds meer irritatie aan, en begonnen een intimidatie campagne. Zo mochten arbeiders bij een aantal firma’s het spelletje van de bond niet meer dragen, en werden zijn ontslagen als ze de bond trouw bleven. Dit conflict liep zo hoog op dat er een staking uitbrak. De werkgevers gingen over tot uitsluiting en probeerde onderkruipers de bedrijven in te krijgen. Het conflict is door deze uitsluiting de geschiedenis in gegaan als de Dublin Lock-out. Een kenmerk van deze lange strijd was dat de Ierse politie (RIC) zonder uitzondering de kant van de werkgevers koos en er een gewoonte van maakte om demonstraties en stakingsposten aan te vallen. Hierbij vielen verschillende doden en honderden gewonden. Ook werden de woningen van arbeiders aangevallen en het geüniformeerde gespuis sloeg hierbij alles kort en klein.

Natuurlijk vochten de arbeiders terug, en de Ierse revolutionair James Connolly gebruikte de lessen van het conflict, dat uiteindelijk verliep, om een arbeidersstrijdgroep op te richten. De Irish Citizen Army trok al snel veel leden die demonstraties en bijeenkomsten gingen beschermen. Ze waren bewapend met Hurleys, een soort Ierse hockeysticks, waarmee menig smeris is uitgeschakeld. Ook de onderkruipers maakten kennis met de leden van de groep. Zoals gezegd ging de staking verloren en Jim Larkin vertrok uiteindelijk naar Amerika. Maar Connolly liet het idee van de Irish Citizen Army niet los en de groep werd verder ontwikkeld, met Liberty Hall in het centrum van Dublin, als hoofdkwartier. Uiteindelijk zou dit volksleger samen met de Irish Volunteers, een hoofdrol spelen tijdens de Paasopstand van 1916. Intussen hadden de leden uniformen en vuurwapens gekregen. Na de opstand, en de repressie die volgde, kwam er een fusie van de Irish Citizen Army en de Irish Volunteers, en zo werd de Irish Republican Army (IRA) geboren. Het kleine zaadje dat Connolly tijdens de Lock-out had geplant zou nog tientallen jaren de Ierse vrijheidsstrijd aanvoeren.

In Duitsland was het idee van een eigen strijdgroep voor politieke partijen en vakbonden een wijde verbreid fenomeen. Omdat er veel onzekerheid was, kwam ook politiek geweld veel voor. Vooral na de Eerste Wereld Oorlog werd de politieke strijd over het algemeen op straat uitgevochten. In het voorjaar van 1920 probeerde de rechtse nationalist Kapp een staatsgreep te plegen in Duitsland om de Weimar Republiek om ver te werpen. De reactie van de arbeiders volgde meteen. Er kwam een algemene staking en de arbeiders bewapenden zich tegen de paramilitaire groepen van Kapp, die vooral bestonden uit voormalige wereldoorlog veteranen. In het Ruhrgebied ontstond door dit alles de Rote Ruhr Armee, een volksleger dat binnen korte tijd het hele gebied veroverde. Kapp was al snel verslagen en nadat het gevaar voor de republiek was geweken zorgde de sociaal democraten, verraderlijk als altijd, er voor dat de arbeiders weer werden ontwapend.

Toch bleef politiek geweld een dagelijks terugkerend beeld, en in 1924 werd de Roter Frontkampferbund (RFB) opgericht, onder leiding van de Duitse Communistische Partij, de KPD. Deze groep trok duizenden leden, en had verschillende taken. De RFB beschermde bijeenkomsten en demonstraties, en bond de strijd aan met politieke tegenstanders. Deze tegenstanders kwamen uit verschillende hoeken. De nationalistische veteranenorganisaties gaven in het begin de meeste problemen, en later was het vooral de SA van Hitler die door de RFB werd bestreden. Ook met de sociaal democratische Reichsbanner kon de RFB het maar moeilijk vinden. Al de genoemde groepen droegen meestal een uniform, en als er gevochten werd was het meestal met knuppels, koppelriemen en ploertendoders. Vuurwapens kwamen voor, maar waren meestal uitzondering.

De RFB hield zich overigens ook met andere zaken bezig. Er werden grote propagandamarsen en tournees gehouden, waarbij ook veel eigen muziekkorpsen werden ingezet. Dan werden er kranten en folders uitgedeeld, vooral in gebieden waar de KPD niet sterk was. Het spreekt voor zich dat ook dit af en toe tot vechtpartijen leidde. Overigens waren niet alleen communisten lid van de RFB, een groot deel van de leden was partijloos. De organisatie was zo succesvol dat een Weimar minister de RFB in het voorjaar van 1929 verbood. Niet dat dit het einde van de RFB betekende. Men ging ondergronds verder, of er werden plaatselijke vervolg organisaties opgezet. Na de machtsovername van Hitler in 1933 vormde leden van de voormalige RFB de ruggengraat van het communistische verzet dat door de Nazi’s nooit is verslagen.

Ook de Arbeiders Partij van Koerdistan (PKK) heeft een lange geschiedenis van eigen strijdgroepen en ordediensten. Na de oprichting van de partij in 1978 antwoordde de Turkse staat al snel met geweld en repressie. De PKK weerde zich, en er werd een campagne van gewapende propaganda opgezet. Dit hield in dat de bijeenkomsten van de partij, die heel veel mensen trokken, werden beschermd door de partijleden, zo nodig met gebruik van vuurwapens. Dit moet niet worden verward met de PKK Guerrilla, die pas in 1984 van start ging. Wel is het zo dat de Guerrilla uiteindelijk voortvloeide uit een proces dat met de gewapende propaganda is gestart. Ook nu nog kennen Koerdische demonstraties altijd een eigen ordedienst, ook in Europa. Deze ordedienst beschermd de demonstratie tegen politieke tegenstanders en de politie, maar is ook verantwoordelijk voor het goed verlopen van de demo. Het is dus een dubbele taak, waar bij de politieke kant meestal de hoordrol speelt.

In Nederland hebben partijen en organisaties ook ordediensten gekend, maar het was meestal veel minder georganiseerd, en ook minder herkenbaar. Uniformen kwamen nauwelijks voor. Dat zag men wel bij de fascistische WA, het weerkorps van de NSB. Omdat deze figuren goed te herkennen waren aan hun zwarte uniformen werden ze al snel een doelwit voor politieke tegenstanders, en menig WA groep is de arbeidersbuurten uitgeslagen. Omdat er steeds opnieuw conflicten uitbraken werd de WA door de overheid verboden. Maar niet alleen de WA. Er kwam een regel die het Uniformverbod werd genoemd, en die ieder symbool van staatkundig streven verbood. Dus werd niet alleen het WA uniform verboden, maar bijvoorbeeld ook de rode halsdoeken van de sociaal democratische AJC. Ook vlaggen en vaandels vielen onder de wet. Dit leidde weer tot veel willekeur omdat de politie, die het verbod moest uitvoeren, zich vooral tegen de arbeidersorganisaties keerde. Het gebruikelijke beeld dus.

Met het begin van de bezetting kwam ook de WA weer terug op straat. Maar ook nu was er een weerwoord. In de Joodse buurten van Amsterdam werden Joodse en niet-Joods knokploegen gevormd die de buurten beschermde tegen het zwarte gespuis en de politie, die de nieuwe orde helden natuurlijk bijstond. In de jaren 80 en 90 wisten de kraakbeweging en de AFA groepen, die streden tegen extreem rechts, ook hoe ze zichzelf moesten beschermen. Overal zien we hetzelfde beeld, en het antwoord blijft ook hetzelfde. Ook nu nog. Sommige lezers zullen misschien zeggen dat dit allemaal bij het verleden hoort, en dat we nu in andere tijden leven. Maar dat is maar deels waar.

Ook nu nog staat de arbeidersklasse tegenover een aantal bedreigingen. De toenemende verrechtsing, het steeds bruter optredende systeem, de politieke islam, en de moordbrigades van de Turkse dictator Erdogan zijn allemaal zaken die om een weerbare opstelling vragen. Daar komt nog bij dat we het geweldsmonopolie, opgeëist door de staat, nooit zullen accepteren.


Op iedere dreiging zullen we op een zeker moment het passende antwoord vinden. Dat hebben we in het verleden gedaan, en dat zullen we ook nu weer doen. Daarom grijpen we maar weer eens terug op onze oude slogan: ORGANISEER EN SLA TERUG! 

donderdag 11 januari 2018

ALWEER HET RODE POTLOOD

Het oude jaar is nog maar net buiten de deur gezet, en we staan al weer op de drempel van een nieuw verkiezingsjaar. In 2017 zagen we parlementsverkiezingen, met als resultaat het kabinet dat niemand wilde. Toch zitten we er mee opgescheept, en dat mag gerust een waarschuwing zijn voor dit jaar. 2018 is het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen. Wat een feest van de “democratie” zal dat weer worden. Er komen weer van muur-tot-muur beloften, politici laten zich weer in de zon fotograferen, en de rode potloden worden al weer geslepen. En allemaal hopen ze hetzelfde: dat we de rotzooi vergeten die ze in de afgelopen 4 jaar hebben gemaakt. Als we er nu samen in slagen om dat niet te laten lukken, zal het misschien toch nog ons feestje worden.

Laten we beginnen met het voornemen om de lokale politici die onze stem willen niet te geloven. Ze zullen allemaal weer doen of dat ze ons 4 jaar willen dienen, zo goed als het maar kan. Dit is totale onzin. Heel veel van de kandidaten die er nu om smeken om lid te mogen worden van een gemeenteraad, gooien het bijltje er voortijdig bij neer. Een aantal zelfs al in het eerste jaar. Redenen zijn er voldoende te vinden; een kleine greep: “het werk binnen een gemeenteraad is minder uitdagend dan ik dacht”, “ik ben teleurgesteld omdat ik niet echt een verschil kan maken”, “ik wil meer tijd voor mijn familie vrijmaken”, “ik krijg geen kans om me te ontplooien”. Het zijn mooie woorden, maar meestal betekend het gewoon dat men een beter betaalde baan heeft gevonden. Dan zijn de beloften aan de kiezers natuurlijk meteen vergeten. We leven immers in een kapitalistische maatschappij, dus uiteindelijke telt alleen het geld.

Zeker zijn er ook raadsleden die echt teleurgesteld zijn. Meestal komen zij uit linkse hoek. Ze hebben ontdekt dat een gemeenteraad gewoon het beleid van de heersende klasse moet uitvoeren, net als het parlement, en net als de regering. Op het eerste gezicht zou je dan respect voor zo iemand kunnen hebben. Maar dat is misplaatst; iedereen met een beetje bewustzijn moet kunnen begrijpen dat een gemeenteraad, net als het college, gewoon een verlengstuk van het systeem is. Acties en beslissingen die tegen het systeem in gaan zullen dus nooit worden getolereerd. Als raadslid moet je mee in de stroom, en doe je dat niet, dan ben je snel geïsoleerd, en vervolgens mag je helemaal vertrekken. Vroeger dachten we nog dat je een raadszetel zou kunnen gebruiken als een platform voor de actie buiten. Maar intussen is het systeem zo dichtgetimmerd, dat je ook op die manier geen enkele kans maakt. Het systeem staat het niet toe, en sterker nog, je eigen partij zal het in de meeste gevallen niet toe staan. Men wil er immers bij horen, en dan zijn zwarte schapen een lastig verschijnsel.

Dan was er ook nog het idee dat een raadszetel informatie zou opleveren, die in het belang van de bewoners gebruikt zou kunnen worden. Ook dat idee is totaal van de baan. Het systeem gunt niemand de kans om echt in de keuken te kijken. Zeker, een raadslid mag pogingen doen om bepaalde zaken los te krijgen. Maar er zullen zoveel obstakels worden neergezet, dat een zoektocht naar de juiste informatie meer een slijtageslag wordt. Na 100 keer je neus stoten tegen dezelfde muur is de lol en natuurlijk behoorlijk af. Conclusie; een gemeenteraad doet niets anders dan braaf het beleid van de heersende klasse afstempelen en uitvoeren. Misschien kan er nog wat in de marges gekriebeld worden, maar dat zal later nutteloos blijken. Bezighouden, en intussen het zicht ontnemen. Meer is het echt niet.

Het klopt dat de overheid in de laatste jaren steeds meer taken naar de gemeentes heeft overgedragen. Je zou dus denken dat dit de gemeenteraden en de colleges meer belangrijk maakt en dus ook meer macht geeft. Niets is minder waar. De extra taken zijn er gekomen, maar ook de instructies over hoe ze moeten worden uitgevoerd. Als het op een andere manier wordt geprobeerd dan is voorgeschreven, dreigt de overheid meteen het geld, dat naar de gemeentes gaat, te korten. Zo zijn de gemeentebestuurders nog meer onder controle gebracht. Ze mogen de bezuinigingen en andere vervelende maatregelen aan de kiezers doorgeven, maar nauwelijks zelf het beleid maken. De druk van twee kanten zal dus altijd toenemen. Het is een voortdurend machtsspel waarbij de bewoners en dus ook de kiezers altijd verliezen.

Natuurlijk is er ook corruptie, maar dat wordt hier altijd goed verborgen, of komt onder een andere naam naar buiten. Wat te denken van wethouders die opdrachten verdelen aan bedrijven, en later, na hun politieke loopbaan, bij diezelfde bedrijven een mooie baan opdoen? Het komt regelmatig voor, maar men ziet het als heel normaal. Echte onderzoeken zijn er nauwelijks, en als het al gebeurd duurt het zo lang dat na verloop van tijd iedereen de draad kwijt is. Hoe we er ook naar kijken, we hebben van de gemeenteraden, en dus ook de verkiezingen niets te verwachten. Niet als bewoners, en al helemaal niet als politieke activisten.

Daarom ook is ons advies voor de verkiezingen van maart precies hetzelfde als bij alle andere recente verkiezingen: stem niet of stem blanco. Alleen als er op lokaal niveau een communistische partij mee doet is het de moeite waard om te stemmen. Waar op dat gebied de mogelijkheden liggen gaan we nog inventariseren, en hier komen we in de aanloop naar de verkiezingen op terug. Maar een ding moet duidelijk zijn; laat niemand er op vertrouwen dat de verkiezingen iets zullen veranderen. Dat is een totale illusie die naar voren wordt geschoven om ons het idee te geven dat we ook nog wat te zeggen hebben. Die illusie zullen we met alle middelen bestrijden.


Verlengstukken en instellingen van het systeem zullen nooit in ons voordeel werken. Laten we dat vooral niet vergeten. Hun regels zijn niet de onze, en hun gemeenteraden zijn dat al evenmin. Het beleid van de heersende klasse zal door verkiezingen nooit veranderen, alleen als we dat beleid eigenhandig vernietigen hebben we een kans. En daar komt geen enkel rood potlood aan te pas.