Het is altijd een bijzondere tijd;
februari in Amsterdam. Het is immers de maand van de Februaristaking van 1941.
Maar niet alleen van de staking. Het is ook de maand van de vechtpartijen met
de WA. Van de knokploegen in de Jodenhoek die hun buurt verdedigden tegen de
aanstormende fascisten. Het was de maand van omgegooide marktkramen op de
Nieuwmarkt en het Amstelveld, en fietsen door de ruiten van cafés en
restaurants die weigerden de gehate bordjes op te hangen waarmee Joden buiten de
deur werden gehouden. En natuurlijk was het ook de maand van de gruwelijk
razzia’s die uiteindelijk de Februaristaking tot gevolg hadden. En nu;
tientallen jaren later is het nog steeds de maand van de herdenking op het
Jonas Daniel Meijerplein.
Een herdenking die na de oorlog ook
tot een traditie werd. Een traditie waar vele duizenden aan mee deden en trouw
bleven aan de principes die de stakers hadden getoond. Die herdenking is er nog
steeds, ieder jaar op 25 februari. We weten natuurlijk al lang dat de politieke
lading, die de herdenking altijd had, voor het grootste deel is verdwenen.
Jarenlang zijn revisionisten en zogenaamde historici bezig geweest om de ware
inhoud van de staking weg te poetsen, op te bergen, en uit te vegen. Het is ze
voor grote delen gelukt. De CPN, de partij die de staking organiseerde, wordt
nauwelijks meer genoemd. Er wordt beweerd dat het een spontane actie was, die
zo maar ontstond. Compleet ontkennen kunnen ze de rol van de CPN (nog) niet,
maar ze komen wel steeds dichter bij hun doel. Helemaal willen ze de staking
niet loslaten omdat het de enige actie tegen de Jodenvervolging was die
Nederland rijk is. Dus moet de staking de collaboratie camoufleren die de
deportaties later in de oorlog zo makkelijk maakte voor de Duitsers. Daarom, en
alleen daarom, doet men zo’n moeite om zich de staking en haar tradities toe te
eigenen.
De herdenking heeft dus praktisch geen
politieke lading meer. Een lading die de stakers wel hadden en die velen het
leven heeft gekost. Hetzelfde geldt trouwens voor veel andere herdenkingen die
met de oorlog te maken hebben. Als we nu naar de Februaristakingherdenking
gaan, of het op een andere manier volgen, missen we die lading. Maar dat is
niet alles. Er mist ook nog iets anders. Het is niet zichtbaar, maar wel
voelbaar. Er is een leegte, iets wat al jaren niet meer opgevuld wordt.
Uiteindelijk kom je er achter dat het de ooggetuigen zijn die we missen. De
mensen die het zelf hebben meegemaakt, en konden vertellen hoe het was geweest.
Als je zo’n 20 tot 30 jaar geleden naar de herdenking ging hoorde je die
verhalen. Je hoefde er niet om te vragen, ze kwamen gewoon, overal om je heen.
Sommigen waren heel trots dat ze hadden meegedaan, en ze verdedigden de
denkbeelden en de staking met een vurig betoog. Anderen zeiden dat ze er spijt
van hadden omdat het de vervolging niet had tegengehouden, maar wel veel levens
had gekost. Weer anderen kwamen gewoon om hun gevallen kameraden te eren, of de
buurman die zelf niet meer kon komen. Zo veel verhalen, zo veel belevenissen.
Dat kwam je ook bij andere
herdenkingen tegen, en ook daar is intussen een groot gat gevallen. Maar de
herinneringen zijn er nog wel. Bij een herdenking in Amersfoort zei een man dat
hij nooit het Verzetsherdenkingskruis had aangevraagd, terwijl hij er wel recht
op had. “Ik vraag niets aan. Ze moeten hem geven, anders houden ze het maar.
Als ik er om moet bedelen heeft het voor mij geen waarde meer”. En dan was er
die vrouw bij een Joodse Shoa herdenking in de Hollandsche Schouwburg. Ze zei
tegen haar man dat ze niet op zou staan als het Wilhelmus werd gespeeld. Haar
man zei dat het fatsoenlijker was om het wel te doen, ook al zou ze niet mee
zingen. Maar de vrouw bleef standvastig: “Waarom zou ik opstaan voor dat lied
van die oranjes? Die lui waren niet eens hier toen het allemaal gebeurde. Ze
hebben ons gewoon in de steek gelaten.” Het Wilhelmus werd ingezet, en de vrouw
bleef stijf zitten. Ze keek trots om zich heen met een laaiend vuur in haar
ogen. Dat zijn de momenten die we nu missen.
Terug naar februari en het oude plein
met de Dokwerker. Toen de ooggetuigen minder werden, of niet meer konden,
kwamen er andere verhalen. Over de enorme opkomsten in voorbije jaren. Dat je
vaak uren moest wachten om langs het beeld te kunnen lopen, meestal in de vrieskou.
“Maar we blijven staan, want onze jongens bleven ook staan toen ze tegenover de
moffen stonden.” Dat er ooit twee herdenkingen waren, een van de CPN en een van
de gemeente. De spanning was dan te snijden. Intussen horen we ook die verhalen
niet meer, want de opkomst is veel lager dan vroeger, en de meeste mensen die
deze tijden, kort na de oorlog, hebben meegemaakt zijn er meestal ook niet
meer. Als we nu naar de herdenking kijken zien we dat alles wat los en vast zit
er bij wordt gehaald, maar dat gelijktijdig de band met de stakers en de
vervolgden nauwelijks nog zichtbaar is. Het is nog steeds een waardige
herdenking, maar het bijzondere, precies dat wat je altijd raakte, is er niet
meer. We horen sprekers met lege woorden, NIOD figuren die toch net op tijd nog
weer een foto hebben ontdekt, en journalisten die even een middagje
Februaristaking “doen” zonder echt gevoel voor het onderwerp, en met gebrekkig
historisch besef. Eigenlijk heeft dit alles weinig meer van doen met de mensen
die toen staakten. Waar zij voor stonden, en waarom ze het deden komt niet of
nauwelijks meer aan bod. Zo als gezegd, de revisionisten hebben hun werk goed
gedaan, hoewel het verstrijken van de tijd natuurlijk ook een rol heeft
gespeeld.
Toch is niet alles verloren. Als je
tegen het einde van de dag, als de schemering zijn intrede doet, door de
straten van de oude Jodenbuurt loopt, of als je in de buurt van de tramremises
komt waar de stakers weigerden uit te rijden, of even stil blijft staan op de
Noordermarkt, dan gaan de schimmen leven. Dan besluipt je een vreemd gevoel dat
er toch een soort aanwezigheid is. De geest van de mannen en vrouwen die hier
ooit hun strijd voerden, of door de bezetter werden weggerukt, is er nog
steeds. Het is een gevoel van koude rillingen, maar gelijktijdig ook
vertrouwen. Vertrouwen dat de geest van toen niet verloren is gegaan, en de
principes die er bij hoorden ook niet. Dat er nog steeds inspiratie vanuit kan
gaan, en dat we er nog steeds van kunnen leren. Op zulke momenten is de band met
de mensen van toen sterker dan bij welke herdenking dan ook. In die straten, en
op die plekken is gewoon te veel gebeurd. Daarom zullen de onzichtbare getuigen
ook altijd op die plekken blijven. Niet alleen in februari, maar elke dag, en
alle jaren weer.
Als we spreken over de geest van de
Februaristaking dan hebben we het over deze mensen, de mensen van toen, niet
over de nietszeggende figuren die nu de herdenking, en ook vele andere
herdenkingen, in handen hebben. Met hun nietsontziende haast om alles te
moderniseren en aan te passen aan deze tijd, hebben ze de mensen waar het
eigenlijk om gaat buitengesloten. Dat zal in de komende jaren alleen maar meer
en erger worden. Gelukkig dus dat er nog plekken zijn waar we even stil kunnen
staan bij de mensen die toen staakten. En ook bij de mensen die niet heel lang
daarna met duizenden werden weggevoerd. De man die met sinasappelen liep, de
vrouw achter de kraam in de Vissteeg, en de oud ijzerhandelaar op het
Waterlooplein. Het Joodse proletariaat van Amsterdam. Om dit alles moet het gaan,
en nergens anders om.
Februari in Amsterdam is al weer vlak
bij, en het zal toch weer een bijzondere tijd zijn. Alleen op een andere manier
dan veel mensen tegenwoordig denken. “Amsterdam huilt”, zong Zwarte Riek ooit. Een
lied om nooit te vergeten, omdat het in zijn eenvoud precies tot de kern van de
tragedie doordrong. Amsterdam huilt nog steeds, alleen is het door het lawaai
van de moderne tijd wat moeilijker te horen. Dan moet je tegen het einde van de
dag naar de Rustenburgerstraat, de Nieuwmarkt of de Lekstraat. Daar klinkt het
of het allemaal gisteren was. Op die plekken stil staan, en even luisteren, dat
is pas het echte herdenken. En daar kan gelukkig niemand aan komen.