Het komt steeds vaker voor dat demonstranten worden
geconfronteerd met geweld, soms van politieke tegenstanders, en steeds vaker
ook van de politie. Dit is natuurlijk geen nieuw probleem. Politiek en geweld
zijn meestal maar moeilijk te scheiden. Zeker als het gaat om bewegingen die
zich tegen het heersende systeem verzetten. Laten we dus aan de hand van
voorbeelden uit het verleden eens kijken hoe je met dit fenomeen kunt omgaan.
Er zijn veel voorbeelden te vinden in de lange geschiedenis
van de arbeidersbeweging, maar we halen er een paar uit, waarbij we moeten
aantekenen, dat in andere landen het veel meer voor de hand lag dat politieke partijen
en organisaties eigen strijdgroepen of weerkorpsen hadden dan in Nederland.
Voor het eerste voorbeeld gaan we naar Dublin in 1913. In dat jaar gingen de
arbeiders in de huidige hoofdstad van Ierland in staking om erkenning af te
dwingen voor hun vakbond, de Transport and General Workers Union. Deze bond
werd geleid door de bekende arbeidersleider Jim Larkin, die zijn sporen had
verdiend tijdens grote arbeidsconflicten in Liverpool en Belfast. De bond van
Larkin was veel militanter dan de eerder bestaande bonden, en dat leidde tot
een grote instroom van nieuwe leden.
De werkgevers in de stad zagen dit met steeds meer
irritatie aan, en begonnen een intimidatie campagne. Zo mochten arbeiders bij
een aantal firma’s het spelletje van de bond niet meer dragen, en werden zijn
ontslagen als ze de bond trouw bleven. Dit conflict liep zo hoog op dat er een
staking uitbrak. De werkgevers gingen over tot uitsluiting en probeerde
onderkruipers de bedrijven in te krijgen. Het conflict is door deze uitsluiting
de geschiedenis in gegaan als de Dublin Lock-out. Een kenmerk van deze lange
strijd was dat de Ierse politie (RIC) zonder uitzondering de kant van de
werkgevers koos en er een gewoonte van maakte om demonstraties en stakingsposten
aan te vallen. Hierbij vielen verschillende doden en honderden gewonden. Ook
werden de woningen van arbeiders aangevallen en het geüniformeerde gespuis
sloeg hierbij alles kort en klein.
Natuurlijk vochten de arbeiders terug, en de Ierse
revolutionair James Connolly gebruikte de lessen van het conflict, dat
uiteindelijk verliep, om een arbeidersstrijdgroep op te richten. De Irish
Citizen Army trok al snel veel leden die demonstraties en bijeenkomsten gingen
beschermen. Ze waren bewapend met Hurleys, een soort Ierse hockeysticks,
waarmee menig smeris is uitgeschakeld. Ook de onderkruipers maakten kennis met
de leden van de groep. Zoals gezegd ging de staking verloren en Jim Larkin
vertrok uiteindelijk naar Amerika. Maar Connolly liet het idee van de Irish
Citizen Army niet los en de groep werd verder ontwikkeld, met Liberty Hall in
het centrum van Dublin, als hoofdkwartier. Uiteindelijk zou dit volksleger
samen met de Irish Volunteers, een hoofdrol spelen tijdens de Paasopstand van
1916. Intussen hadden de leden uniformen en vuurwapens gekregen. Na de opstand,
en de repressie die volgde, kwam er een fusie van de Irish Citizen Army en de
Irish Volunteers, en zo werd de Irish Republican Army (IRA) geboren. Het kleine
zaadje dat Connolly tijdens de Lock-out had geplant zou nog tientallen jaren de
Ierse vrijheidsstrijd aanvoeren.
In Duitsland was het idee van een eigen strijdgroep voor
politieke partijen en vakbonden een wijde verbreid fenomeen. Omdat er veel
onzekerheid was, kwam ook politiek geweld veel voor. Vooral na de Eerste Wereld
Oorlog werd de politieke strijd over het algemeen op straat uitgevochten. In
het voorjaar van 1920 probeerde de rechtse nationalist Kapp een staatsgreep te
plegen in Duitsland om de Weimar Republiek om ver te werpen. De reactie van de
arbeiders volgde meteen. Er kwam een algemene staking en de arbeiders
bewapenden zich tegen de paramilitaire groepen van Kapp, die vooral bestonden
uit voormalige wereldoorlog veteranen. In het Ruhrgebied ontstond door dit
alles de Rote Ruhr Armee, een volksleger dat binnen korte tijd het hele gebied
veroverde. Kapp was al snel verslagen en nadat het gevaar voor de republiek was
geweken zorgde de sociaal democraten, verraderlijk als altijd, er voor dat de
arbeiders weer werden ontwapend.
Toch bleef politiek geweld een dagelijks terugkerend
beeld, en in 1924 werd de Roter Frontkampferbund (RFB) opgericht, onder leiding
van de Duitse Communistische Partij, de KPD. Deze groep trok duizenden leden,
en had verschillende taken. De RFB beschermde bijeenkomsten en demonstraties,
en bond de strijd aan met politieke tegenstanders. Deze tegenstanders kwamen
uit verschillende hoeken. De nationalistische veteranenorganisaties gaven in
het begin de meeste problemen, en later was het vooral de SA van Hitler die
door de RFB werd bestreden. Ook met de sociaal democratische Reichsbanner kon
de RFB het maar moeilijk vinden. Al de genoemde groepen droegen meestal een
uniform, en als er gevochten werd was het meestal met knuppels, koppelriemen en
ploertendoders. Vuurwapens kwamen voor, maar waren meestal uitzondering.
De RFB hield zich overigens ook met andere zaken bezig.
Er werden grote propagandamarsen en tournees gehouden, waarbij ook veel eigen muziekkorpsen
werden ingezet. Dan werden er kranten en folders uitgedeeld, vooral in gebieden
waar de KPD niet sterk was. Het spreekt voor zich dat ook dit af en toe tot
vechtpartijen leidde. Overigens waren niet alleen communisten lid van de RFB,
een groot deel van de leden was partijloos. De organisatie was zo succesvol dat
een Weimar minister de RFB in het voorjaar van 1929 verbood. Niet dat dit het
einde van de RFB betekende. Men ging ondergronds verder, of er werden
plaatselijke vervolg organisaties opgezet. Na de machtsovername van Hitler in
1933 vormde leden van de voormalige RFB de ruggengraat van het communistische
verzet dat door de Nazi’s nooit is verslagen.
Ook de Arbeiders Partij van Koerdistan (PKK) heeft een
lange geschiedenis van eigen strijdgroepen en ordediensten. Na de oprichting
van de partij in 1978 antwoordde de Turkse staat al snel met geweld en
repressie. De PKK weerde zich, en er werd een campagne van gewapende propaganda
opgezet. Dit hield in dat de bijeenkomsten van de partij, die heel veel mensen
trokken, werden beschermd door de partijleden, zo nodig met gebruik van
vuurwapens. Dit moet niet worden verward met de PKK Guerrilla, die pas in 1984
van start ging. Wel is het zo dat de Guerrilla uiteindelijk voortvloeide uit
een proces dat met de gewapende propaganda is gestart. Ook nu nog kennen
Koerdische demonstraties altijd een eigen ordedienst, ook in Europa. Deze ordedienst
beschermd de demonstratie tegen politieke tegenstanders en de politie, maar is
ook verantwoordelijk voor het goed verlopen van de demo. Het is dus een dubbele
taak, waar bij de politieke kant meestal de hoordrol speelt.
In Nederland hebben partijen en organisaties ook
ordediensten gekend, maar het was meestal veel minder georganiseerd, en ook
minder herkenbaar. Uniformen kwamen nauwelijks voor. Dat zag men wel bij de
fascistische WA, het weerkorps van de NSB. Omdat deze figuren goed te herkennen
waren aan hun zwarte uniformen werden ze al snel een doelwit voor politieke
tegenstanders, en menig WA groep is de arbeidersbuurten uitgeslagen. Omdat er
steeds opnieuw conflicten uitbraken werd de WA door de overheid verboden. Maar
niet alleen de WA. Er kwam een regel die het Uniformverbod werd genoemd, en die
ieder symbool van staatkundig streven verbood. Dus werd niet alleen het WA
uniform verboden, maar bijvoorbeeld ook de rode halsdoeken van de sociaal
democratische AJC. Ook vlaggen en vaandels vielen onder de wet. Dit leidde weer
tot veel willekeur omdat de politie, die het verbod moest uitvoeren, zich
vooral tegen de arbeidersorganisaties keerde. Het gebruikelijke beeld dus.
Met het begin van de bezetting kwam ook de WA weer terug
op straat. Maar ook nu was er een weerwoord. In de Joodse buurten van Amsterdam
werden Joodse en niet-Joods knokploegen gevormd die de buurten beschermde tegen
het zwarte gespuis en de politie, die de nieuwe orde helden natuurlijk
bijstond. In de jaren 80 en 90 wisten de kraakbeweging en de AFA groepen, die
streden tegen extreem rechts, ook hoe ze zichzelf moesten beschermen. Overal
zien we hetzelfde beeld, en het antwoord blijft ook hetzelfde. Ook nu nog.
Sommige lezers zullen misschien zeggen dat dit allemaal bij het verleden hoort,
en dat we nu in andere tijden leven. Maar dat is maar deels waar.
Ook nu nog staat de arbeidersklasse tegenover een aantal
bedreigingen. De toenemende verrechtsing, het steeds bruter optredende systeem,
de politieke islam, en de moordbrigades van de Turkse dictator Erdogan zijn
allemaal zaken die om een weerbare opstelling vragen. Daar komt nog bij dat we
het geweldsmonopolie, opgeëist door de staat, nooit zullen accepteren.
Op iedere dreiging zullen we op een zeker moment het
passende antwoord vinden. Dat hebben we in het verleden gedaan, en dat zullen
we ook nu weer doen. Daarom grijpen we maar weer eens terug op onze oude
slogan: ORGANISEER EN SLA TERUG!